LA GRANDE BOUFFE

Zelden heb ik vóór jou zoiets genoten:
je leren kennen was een voorgerecht
dat zo exquis was, fris en levensecht,
als nimmer door mijn lippen was omsloten.

Het hoofdmaal dat voor mij was weggelegd
was pure biefstuk - grote malse moten,
met dure, zeer verfijnde wijn begoten.
Alleen het eind: de koffie - die was slecht.

Ik houd van pittig, maar je moet toch weten
dat ik het niet zo bitter had bedoeld:
het was als gal en zonde van het eten.
Nog lang heb ik mij hondsberoerd gevoeld.
Afijn, het is, verteerd en uitgescheten,
tenslotte keurig door de plee gespoeld.

---

EENZAAM

Mijn ogen blijven uren lang nog open,
geen lippen kussen hen nu zachtjes toe.
En van het door de stille straten lopen
wordt noch mijn lichaam noch mijn geest echt moe.

Hoe vreselijk is het zich te vervelen.
Mijn mond is droog, die naar de jouwe dorst.
Mijn handen hebben niets om mee te spelen,
nergens de lieve welving van een borst.

Waar zijn je schouders? Waar je koele billen?
Wat moet ik zeggen als je mij niet hoort?
Hoe kan ik mijn verlangen naar jou stillen?
Slechts hopend dat je terugkomt leef ik voort.

Zie toch hoe hij terneerligt en alleen is;
hoezeer hij treurt en wacht, mijn arme penis.

---