ZONSONDERGANG

De kauwen met een laatste, krassend zwenken
boven het stadsplantsoen bij avondval -
ze zwermen wild, zo'n honderd in getal,
zonder elkaar ook maar een veer te krenken.

Wat dan volgt is het grootste der geschenken
in dit zo vaak onvatbare heelal:
de rust der nacht, die zich uitspreiden zal.
Ik moet aan vroeger, aan mijn ouders denken.

Het aangaan der lantarens heb ik niet
bemerkt. Daar, door hun schittering beschenen,
haast zich een kat, die net een tuin verliet,
voorzichtig naast het asfalt en de stenen;
sluipt bij de slootkant langs het hoge riet,
gaat zitten, likt een poot en is verdwenen.

---

EEN ONTWAKEN

Jonger dan toen ik met haar kennis maakte
wees mijn vacantielief, de delicieuze
kampeerplaatshoudster, hoe ik langs de Creuse
bij het bedoelde restaurant geraakte.

Terwijl ik van onrust en spanning blaakte
vroeg ik mij niet af in wat voor milieu ze
me voeren zou. Door een verkeerde keuze
verdwaalde ik. Werd angstig. En ontwaakte.

Ergens liggen van haar een stuk of tien
brieven, geen dertig jaar meer ingezien.
Ze had een zoon, een dochter, zou gaan scheiden.
Nooit kwam ze, zoals ze wel schreef, naar Leiden.
Wie weet is zij vannacht mij voorgegaan
naar waar wij zonder leeftijd voortbestaan.

---