NACHT

De nacht hangt op de velden en de bomen zijn nu zwart.
De stad, verweg, onzichtbaar, zwijgt als een verloren hart
dat niet meer wenst te kloppen, door geen bloedstroom meer gekust.
De bedding van de straatweg ligt nu uitgedroogd in rust.
Ik wacht in koude stilte. Leegte is overal en hier.
En laag staat daar de stalen zeis der maan in laat kwartier.

---

SLOTEN (Fr.)

Ik heb op een kanon gezeten.
Het was in Sloten stil.
Alleen een fietsend meisje
kwam langs. Ze droeg een bril.

De wind streek langs mijn oren.
Het water kaatste zon.
Rondom mij vroegen bomen
of 't voorjaar al begon.

Geen antwoord van de gevel -
alleen een klok sloeg een.
En op de rondweg raasde
een bus aan, langs en heen.

Weilanden, wolken, water
zover ik kijken kon.
Vlak voor mij een stel eenden.
En ik op dat kanon.

---